Keepen is voor een deel een kwestie van uitstraling. Het is een opvatting waarin iedere doelman zich kan vinden. Meer dan veldspelers zijn ze bezig met uiterlijk vertoon. Het begint al in de kleedkamer met het aantrekken van de kousen. Met beide handen trekt de keeper de kous als een harmonica ineengevouwen om het vervolgens over de scheenbeschermer te schuiven. Zo ver opgerekt als mogelijk om dan de boord terug te slaan tot net onder de knieschijf. Wie zich goed wil voelen moet zijn kleding op orde hebben. Persoonlijk vind ik dat de kousen altijd wit moeten zijn, maar dat kan tegenwoordig niet altijd, dus is een keeperstenue vaak in een kleur.

Uiteraard kan je ook te ver gaan in uiterlijk vertoon. Frans de Munck, de voormalige Zwarte Panter verfde zijn haar zelfs op hoge leeftijd nog gitzwart. En Stanley Menzo stond er op om in een fel gekleurde shirt te keepen, omdat het de spitsen van de tegenstander angst zou aanjagen. Ik keepte zelf bijvoorbeeld altijd in een zwart tenue met hagelwitte kousen. Dat seizoen promoveerden we en we kregen een nieuw tenue. Ik een wit shirt, zwarte broek en witte kousen. 1 wedstrijd in gespeeld, 2-0 verloren en dat shirt nooit weer aan gedaan. Dat zijn gewoon dingen die in je hoofd kunnen meespelen.

Sommige keepers trekken eerst de linker kous aan en daarna de rechter, tsja daar wijk je dan nooit meer van af. Zo zijn er testen gedaan met een keepershirt dat zwart is en op de borst een grote lichtgevende bal, blijkt toch dat spelers automatisch meer gefocust zijn op de lichtgevende bal en dan toch daar op mikken in plaats van de hoeken te kiezen. Maar niemand gaat zo’n shirt aan doen, want het ziet er niet uit. Een keeper moet gewoon zijn eigen tenue kunnen kiezen, waar hij zich het best in voelt en zich niet laten leiden door een shirtsponsor. Keepen speelt ook voor een deel af in het hoofd, dat maakt die categorie zo gevoelig voor rituelen. Zoals het kiezen van de juiste kleding en bijvoorbeeld het intrappen voor de wedstrijd.

Geef de keeper het gevoel dat hij de beste is, trap een bal in zijn handen, maar niet te gemakkelijk, want dan denkt hij dat je hem niet serieus neemt. Trap steeds harder en gevarieerder, laat hem duiken, maar zorg er altijd voor dat hij de bal pakt of aanraakt. Niets is dodelijker dan een strak schot in de kruising en het gejuich van zijn mede ploeggenoot die hem die streek leverde. Intrappen is precisiewerk, het is een karwei voor reservekeepers of lotgenoten. Maar laat nooit een spits de warming-up doen van een keeper!